Verantwoording
- Interface
- Interactie
- Reactivering
- Geheugen
De interface is wat je ziet op het scherm. De interactie is wat je moet doen, om het programma te laten reageren.
Belangrijke richtlijnen voor de interface zijn voor gebruikers met afasie:
- Overzichtelijkheid
- Transparantie
- Voorspelbaarheid.
Als gevolg van de hersenbeschadiging is de wereld verwarrend en onoverzichtelijk geworden. Er is veel ‘ruis’ en het is moeilijk om onderscheid te maken tussen signaal en ruis. Letterlijk, en figuurlijk. Letterlijk: omgevingsgeluiden en spraakklanken vormen samen een geluidsbrei. Gezonde hersenen maken automatisch onderscheid tussen geluiden die niet belangrijk zijn (achtergrondsruis) en geluiden die wel belangrijk zijn: signalen, de woorden die iemand zegt. Een beschadigd brein heeft daar veel moeite mee – misschien tijdelijk, misschien blijvend. Daardoor kan onrust ontstaan, onzekerheid, en angst: wat is belangrijk, waar moet ik op letten, wat heb ik nu weer gemist. Voor de visuele informatie-verwerking geldt waarschijnlijk hetzelfde: veel ruis, veel moeite om het signaal te onderscheiden van de visuele ruis.
Veel internetpagina’s, veel oefenprogramma’s bevatten veel visuele ens oms auditieve ruis: advertenties, piepjes, stemmen, andere geluiden.
De programma’s van afasienet hebben minimale ruis en zien er zoveel mogelijk hetzeflde uit. Ze zijn dus saai – voor gezonde hersenen. Voor beschadigde hersenen zijn ze daardoor voorspelbaar. Wat je ziet op het scherm, is belangrijk.
Transparantie wil zeggen dat er geen geheimen of donkere hoekjes zijn. Geen handleiding die je moet lezen, voordat je weet wat je moet doen. Weer: saai voor gezonde hersenen. Maar plezierig voor beschadigde hersenen. Als je eenmaal weet hoe je moet ‘slepen’, dan kun je dat bij veel oefeningen gebruiken. Op het scherm zie je maar weinig knoppen, die bovendien iedere keer hetzelfde doen.
Door de hersenbeschadiging kan iemand misschien niet meer de voorkeurshand gebruiken. Als je rechtshandig bent, is het heel lastig om een muis te besturen met je linkerhand. Knoppen hebben we daarom groot gemaakt, zodat je niet snel misklikt.
Door de hersenbeschadiging wordt het rechterdeel van het scherm misschien niet goed, of helemaalniet gezien. Bij sommige programma’s voor personen met afasie wordt alle informatie zoveel mogelijk centraal op het scherm afgebeeld, met belangrijk knoppen en keuzemogelijkheden links. Bij de programma’s op afasienet doen we dat (nog) niet. Deels om praktische redenen: als alle informatie centraal op het scherm moet worden afgebeeld, moet je 2/3 van het scherm onbenut laten. Deels om therapeutische redenen: gebruikers wennen er zo mischien aan om beide helften van het computerscherm (en later misschien: beide helften van hun omgeving) te inspecteren. Gebruikers die een deel van het scherm blijven negeren, zullen de oefeningen niet zelfstandig kunnen doen. Wanneer daar naar gevraagd wordt, kunnen we half-veld oefeningen oefeningen ontwikkelen, die speciaal bedoeld zijn om gebruikers te leren om beide helften van het computerscherm te scannen.
Bij alle programma’s is de gebruiker de baas. Er wordt pas gecontroleerd, als de gebruiker op ‘check’ klikt. Er wordt pas een volgend item aangeboden, als de gebruiker op ‘verder’ klikt. Een woord of zin wordt pas voorgelezen, wanneer de gebruiker op de audio-knop klikt. Video gaat pas spelen, wanneer je op de ‘play’ knop klikt. Audio en video kun je net zo vaak afluisteren of bekijken, als je wilt. De gebruiker kan daardoor in eigen tempo werken. Het is niet erg als de aandacht even afdwaalt; het is niet erg als je langer moet nadenken.
Feedback is onmiddellijk: goed of fout. Als het enigszins mogelijk is, wordt altijd het goede antwoord getoond. Op die manier is het leereffect hopelijk het grootst.
Bij de meeste oefeningen kun je een keuze herstellen, totdat je op de ‘check’ knop klikt. Er wordt dan geen herkansing geboden. In plaats daarvan, wordt onmiddellijk het goede antwoord getoond.
Bij veel oefeningen kan een gebruiker om hulp vragen, of om aanvullende informatie. Bij geheugenoefeningen kun je bijvoorbeeld op een oranje wolkje klikken, om de stimulus nogmaals te zien. Bij een aantal taken kun je om een (computer) stem vragen die het woord of de zin voorleest.
Bij enkele oefeningen kun je naar een video kijken van een spreker die het woord of de zin zegt. Of, wanneer, en in hoeverre het videobeeld meerwaarde heeft boven alleen audio, zal onderzocht worden.Bij de meeste oefeningen worden 10 tot 15 items aangeboden. Daarna wordt de score getoond, en kan de gebruiker kiezen: stoppen, of dezelfde oefening nog een keer doen. Bij de meeste oefneingen worden de items willekeurig aangeboden uit eeng rotere database, van 30 of meer items. Wanneer je een oefening een tweede of derde keer doet, krijg je deels dezelfde, deels nieuwe vragen te zien.
Het doel van de meeste oefeningen is niet om een bepaalde taalvaardigheid opnieuw aan te leren. Wanneer dat nodig is, dan is een meer systematische en meer gestructureerde stap-voor-stap aanpak waarschijnlijk effectiever.
Uitgangspunt bij de oefneingen op afasienet is dat veel taalvaardigheden er nog wel zijn, maar met veel ruis, en met ‘klitvorming’: ruis: signalen komen onvoldoende duidelijk door, zodat er op het juiste moment en op de juiste plaats geen verbinding wordt gemaakt in de hersnenen, of niet de juiste verbinding. Klitvorming wil zeggen dat verbindingen in de hersenen figuurlijk! In de knoop zitten. Klitvorming zorgt voor vertraging, voor ruis, voor verkeerde verbindingen, en voor compleet vastlopen.
Het doel van de oefeningen is om verbindingen – onder optimale omstandigheden – te herstellen of te versterken, door het signaal sterker te maken dan de ruis, en door de goede verbinding te bekrachtigen. Strategieen die we daarbij gebruiken zijn herhaling, versterking van het signaal door duidelijke en eenduidige afbeeldingen te gebruiken. Door zinvolle, herkenbare, en liefst ‘aansprekende’ foto’s en voorbeelden te gebruiken, worden – hopen we – beschadigde of zwakke verbindingen geactiveerd en versterkt.
Het doel van de oefeningen is dus reactivering, niet herleren. Belangrijk daarbij is dat oefeningen ‘haalbaar’ zijn voor de persoon. Wanneer er geen enkele ‘klik’ is, wanneer een persoon op kansniveau scoort, dan is een oefening niet zinvol. Een fout antwoord kiezen is niet erg, maar wanneer het goede antwoord getoond wordt, dan moet de persoon een ‘Ach ja”, of “Oh ja” gevoel ervaren. Dat wil zeggen: de persoon moet het gevoel hebben dat het goede atnwoord op de tip van de tong lag, of toch ergens in de hersenen op z’n beurt lag te wachten. Wanneer dezelfde oefening meermalen gedaan wordt, dan zou de score omhoog moeten gaan.
Een aantal oefeningen doet expliciet een beroep op het werkgeheugen van de gebruiker. De ‘vluchtigheid’ van informatie is voor veel mensen met een hersenbeschadiging ene groot probleem. Je weet iets, je bedenkt iets, maar het is onmiddellijk weer weg.
Bij de geheugenoefeningen kan iemand strategieën oefenen om informatie in het werkgeheugen te houden, bijvoorbeeld door het woord te herhalen,d oor een plaatje te benoemen, of door het visuele werkgehuegen te gebruiken. Er worden geen specifieke strategieën aangeleerd – gebruikers zullen zelf – of met behulp van een therapeut – moeten ervaren wat voor hen werkt.